Organisatie van de Belgische zorgprogramma’s cardiale pathologie B (invasieve zorg)
Inleiding
De kaarten tonen de Belgische cardiale B1, B2 en B3-centra met een 30 minuten isochroon (rijtijd). Ze zijn gemaakt met R. De gegevens zijn afkomstig van de FOD VVVL – DG GS (Gezondheidszorginstellingen).Deze tekst is een herwerkte en uitgebreide versie van een eerdere tekst op LinkedIn.
Hart- en vaatziekten, en vooral hartinfarcten, zijn een belangrijke doodsoorzaak in België. Elk jaar krijgen ongeveer 20.000 Belgen een hartaanval. Iets minder dan 1 op 4 sterft eraan. ‘Acute coronary syndrome’ en ‘cardiac arrest’ maken ook deel uit van het zogenaamde "First Hour Quintet" (FHQ) (severe trauma, respiratory failure, stroke, acute coronary syndrome, cardiac arrest), waarvan bekend is dat de evolutie en outcome sterk afhankelijk zijn van een tijdige medische interventie.
België organiseert de invasieve cardiologische zorg in een gelaagd systeem van zorgprogramma’s. Het zorgprogramma cardiale pathologie B groepeert alle activiteiten in en rond het cathlab en de hartchirurgische zaal, en is wettelijk opgesplitst in drie deelprogramma’s: B1 (invasieve diagnostiek), B2 (interventionele, niet-chirurgische therapie) en B3 (cardiochirurgie). Samen vormen ze het gespecialiseerde luik waarop ziekenhuizen en netwerken steunen voor tijdskritische aandoeningen zoals acuut coronair syndroom of complexe structurele hartpathologie.
Wettelijk en beleidsmatig kader
De basisnormen staan in het Koninklijk Besluit van 15 juli 2004. Dat besluit:
- definieert de drie deelprogramma’s B1, B2 en B3;
- laat toe dat B1 en B2 samen worden erkend zonder B3 (mits bijkomende voorwaarden in afdeling 6/1);
- laat toe dat een globaal B-programma (B1-B2-B3) op twee vestigingsplaatsen wordt uitgebaat (voorwaarden in afdeling 8).
Vlaanderen legde aanvullend vast dat een B-programma in de praktijk ofwel B1-B2 is, ofwel een volledig B1-B2-B3-programma (globaal hartcentrum). Deze lijn is doorgetrokken in latere uitvoeringsbesluiten en toezicht.
Het College van geneesheren voor de zorgprogramma’s ‘cardiale pathologie’ bewaakt de kwaliteit en ondersteunt de implementatie van richtlijnen in de dagelijkse praktijk—ook over de grenzen van individuele ziekenhuizen heen.
De drie deelprogramma’s
B1 - Invasieve diagnostiek
B1 omvat het geheel van diagnostische hartexploraties in het cathlab (o.a. coronarografie, hemodynamiek, intravasculaire beeldvorming). B1 is vaak de toegangspoort tot acute en electieve trajecten: snelle triage bij ACS, risicostratificatie en indicatiestelling voor therapie. Het KB laat B1 niet als volledig losstaand eindpunt bestaan wanneer interventionele of chirurgische opties nodig zijn; de functionele inbedding in een netwerk met B2 (en bij voorkeur B3) is impliciet in de erkenningsarchitectuur.
B2 - Interventionele, niet-chirurgische therapie
B2 omvat percutane cardiologische ingrepen (o.a. PCI/stenting en andere katheter-gebaseerde therapieën). In de Belgische organisatie heeft B2 een 24/7-functie voor tijdskritische indicaties (primaire PCI bij STEMI) en werkt het in geformaliseerde associatie met een B3-centrum indien cardiochirurgie niet on-site is. Beleidsadviezen benadrukken daarbij permanente beschikbaarheid, voldoende teamomvang en minimumvolumes als kwaliteitshefboom (bv. indicatieve drempels ~≥ 300 PCI/jaar per centrum en ~≥ 100 PCI/jaar per operator, inclusief een aandeel primaire PCI). Deze drempels zijn adviesnormen/kwaliteitsverwachtingen en kaderen de programmatie en externe toetsing.
B3 - Cardiochirurgie
B3 is het chirurgisch luik (CABG, klepchirurgie, aorta- en congenitale ingrepen, enz.). Volwaardige B3-centra beschikken over cardio-anesthesie, perfusie, intensieve-zorgcapaciteit en multidisciplinaire postoperatieve zorg, idealiter met twee operatiezalen en voldoende chirurgische FTE’s om continue permanentie te verzekeren. Net als bij B2 worden activiteitsvolumes en teamomkadering in adviesdocumenten naar voren geschoven om uitkomsten te borgen; voor associaties over meerdere sites gelden doorgaans hogere gezamenlijke jaarvolumes.
Organisatie- en netwerkmodellen
1) Volledig hartcentrum (B1-B2-B3 op één site)
Het klassieke model is het integrale hartcentrum: diagnostiek, interventie én cardiochirurgie op één campus. Dat optimaliseert doorstroom (van cathlab naar OK/IC), interne consultatie en back-up bij complicaties. Het is tegelijk de spil voor netwerkzorg in de regio.
2) Geassocieerd model: B1-B2 zonder B3
Het KB laat expliciet toe dat B1 en B2 worden erkend zonder on-site B3, op voorwaarde dat strikte erkenningsvoorwaarden en geformaliseerde associaties met een B3-centrum aanwezig zijn (o.a. duidelijke patiëntselectie, snelle interhospitaal transportprocedures, gezamenlijke protocollen en kwaliteitsopvolging). Dit model ondersteunt spreiding van PCI-toegang met chirurgische back-up in het netwerk.
3) Uitbating op twee vestigingsplaatsen
Een volledig B-programma kan, onder voorwaarden, op twee vestigingsplaatsen worden uitgebaat. Dat vereist expliciete afspraken, één medisch beleid over de sites heen, uniforme procedures en gedeelde kwaliteitsborging.
4) Regionale samenwerking en doorverwijzing
De beschikbare informatie benadrukt dat gespecialiseerde zorg (cathlab en cardiochirurgie) geconcentreerd is in een beperkter aantal ziekenhuizen, met formele samenwerking en doorverwijsafspraken met algemene ziekenhuizen (programma A). Dit vertaalt zich in hub-and-spoke-netwerken: B-centra als hubs, met een mix van volledig B1-B2-B3-centra en B1-B2-centra, ondersteund door A-programma’s en 112/MUG-ketens.
Processen, permanentie en kwaliteit
Tijdskritische paden: B2-centra verzekeren onmiddellijke cathlab-activatie en beschikbaarheid voor primaire PCI, met gestroomlijnde door-/call-to-balloon-processen. Waar B3 off-site is, bestaan vaste transferprotocollen met gegarandeerde transporttijden en back-up. (Best practices en adviezen; uitdrukkelijke erkenningsvoorwaarden volgen uit KB + regionale aanvullingen.)
Team & infrastructuur: voldoende FTE-interventionalisten en cardiochirurgen, meerdere cathlabs/OK’s voor permanentie, en gespecialiseerde IC- en post-acute capaciteit. Vlaamse eisenkaders en inspecties toetsen dit in de praktijk.
Governance & toetsing: programmatie, associaties en kwaliteitsregistraties verlopen onder toezicht van overheid en het College Cardiologie. Regionale besluiten preciseren bijkomende eisen voor B-programma’s; publieke dashboards en rapporten schetsen de positionering van centra (B1-B2 en/of B3).
Tot slot
België combineert duidelijke erkenningsnormen met netwerklogica om invasieve cardiologische zorg toegankelijk én veilig te organiseren. Het KB van 15 juli 2004 vormt het juridisch fundament (B1-B2-B3), terwijl Vlaamse en federale uitvoeringsstukken en adviesorganen de praktische randvoorwaarden aanscherpen: 24/7-permanentie in B2, geformaliseerde associaties tussen PCI-centra en cardiochirurgie, en kwaliteitsopvolging met aandacht voor volumes, teamomvang en doorstroming. Het resultaat is een hub-and-spoke-systeem waarin patiënten snel op de juiste plek komen—met diagnostiek, interventie en chirurgie die functioneel één geheel vormen, ook wanneer ze over meerdere vestigingsplaatsen zijn gespreid.
Bronnen: KB (2014 gecoördineerde tekst) en KCE-rapport 213 (kwaliteitshandboek/netwerk).