Organisatie van spoedgevallendiensten in België
Inleiding
Deze tekst is een herwerking en update van een vroeger bericht op LinkedIn.
In België kennen we twee types spoedgevallendiensten (Emergency Department, ED). Elk acuut ziekenhuis dat niet beschikt over een dienst voor gespecialiseerde spoedgevallenzorg dient te beschikken over een dienst voor eerste opvang van spoedgevallen. Hier volstaat één verpleegkundige en een arts van wacht voor het volledige ziekenhuis. Daarenboven zijn er ziekenhuizen met een dienst voor gespecialiseerde spoedgevallenzorg. Deze dienst moet permanent bemand zijn door een spoedarts en minstens twee verpleegkundigen, waarvan minstens één verpleegkundige met de bijzondere beroepstitel in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg. Deze dienst moet in staat zijn de vitale functies van een patiënt te stabiliseren en te herstellen.
Niet alleen de organisatie van de spoedgevallendiensten is van belang, maar ook de aanrijtijd als integraal onderdeel van een geïntegreerd zorgproces. De kaarten tonen de geografische verdeling en de isochronen met een aanrijtijd van 15 minuten (houden geen rekening met files en wegwerken) (bron: Gezondheidszorginstellingen - Spoedgevallendiensten). Dit is o.a. van belang voor zogenaamde ‘post-crash care’ (VIAS).
Huidige situatie en opties voor hervorming
De kernbevindingen en hervormingsopties uit het KCE-rapport Organisatie en financiering van spoeddiensten in België: huidige situatie en opties voor hervorming (KCE Reports 263A, 2016).
Een versnipperd systeem met hoge vaste kosten
België telt uitzonderlijk veel spoeddiensten: bijna elk ziekenhuis heeft er één (soms zelfs meerdere locaties). Dat lijkt patiëntvriendelijk, maar de volumestromen zijn erg ongelijk verdeeld. Heel wat spoeddiensten verwerken ’s nachts slechts een handvol patiënten, terwijl ze toch een minimale personeelsbezetting 24/7 moeten garanderen. Dat jaagt de vaste kosten op en drukt de efficiëntie, zonder aantoonbare kwaliteitswinst. Het KCE wijst precies op die spanning tussen brede geografische spreiding en een financiering die onvoldoende inspeelt op de hoge “stand-by”-kosten van spoedzorg.
Onheldere poortwachter en diffusie van patiëntstromen
Een tweede diagnose is de gebrekkige ordening van de eerste opvang. Patiënten kiezen vaak rechtstreeks voor de spoed - omdat het gemakkelijk is, altijd open, en omdat men denkt dat er sneller toegang is tot onderzoeken (beeldvorming, labo). De triage en sturing vóór de ingang van de spoed is onvoldoende ingebed, waardoor niet-urgente casussen en echte urgenties door elkaar lopen. Het rapport beschrijft dat dit de doorstroom hindert en bijdraagt aan crowding. De structurele verbinding met huisartsenwachtposten is bovendien onvolledig en lokaal zeer uiteenlopend.
Financiering: activiteit vs. beschikbaarheid
De bestaande financiering van spoeddiensten mengt activiteitgebonden inkomsten (prestaties) met forfaitaire elementen, maar volgens het KCE weerspiegelt die mix onvoldoende de realiteit van spoedzorg als “kapitaal- en personeelsintensieve” 24/7-voorziening. In kleine of laagvolume-spoeddiensten zijn de vaste kosten per contact onevenredig hoog; tegelijk stimuleert een louter prestatiegedreven model het aantal handelingen in plaats van gepaste zorg en vlotte doorverwijzing. Het KCE pleit daarom voor een hervorming waarbij het beschikbaarheidscomponent (de stand-by-functie) explicieter en transparanter wordt vergoed, en waarbij prikkels meer uitlijnen op kwaliteit en juiste zorg op de juiste plaats.
Structuurhervorming: van “elke spoed overal” naar netwerken en functiedifferentiatie
De kern van de voorgestelde hervorming is een meer planmatige, netwerkgerichte organisatie:
- Co-locatie en samenwerking met huisartsenwachtposten. Het KCE bepleit fysieke nabijheid en gedeelde triage tussen wachtpost en spoed, met één toegangskanaal dat patiënten snel naar de gepaste zorg leidt (GP of ED), idealiter ondersteund door een uniform triagesysteem. Dit verlaagt onnodige ED-belasting en verbetert de doorstroming.
- Functiedifferentiatie en concentratie. Niet elk ziekenhuis hoeft (of kan) alle spoedfuncties aanbieden. Basisurgentiezorg kan breed toegankelijk blijven, maar hooggespecialiseerde functies (bv. zwaar trauma) vergen concentratie in centra met voldoende volume, expertise en 24/7 ondersteunende diensten. Dat is beter voor uitkomsten én doelmatigheid.
- Regionale planning binnen ziekenhuisnetwerken. Om dubbele capaciteiten en ‘kannibalisatie’ te vermijden, moet programmatie en wachtdienstorganisatie in netwerkverband gebeuren (gedeelde nachtbezetting, afspraken over beeldvorming/labo, uniforme afspraken over doorverwijzing).
Kwaliteit, data en transparantie
Het KCE hamert op betere (gestuctureerde) gegevens en kwaliteitsindicatoren voor urgentiezorg: systematische registratie van triagecategorie, doorlooptijden (time-to-doctor, time-to-disposition), opnamekans, heropnames, crowding-indicatoren, en uitkomstmaten. Zonder betrouwbare data blijft beleid trial-and-error. Uniforme rapportering moet gekoppeld worden aan feedback en benchmarking op netwerk- en nationaal niveau.
Patiëntsturing en publieksinformatie
Bijsturing van patiëntenstromen vergt meer dan structuur: burgers moeten weten waarheen met welke zorgvraag, en alternatieven moeten ook echt beschikbaar zijn. Het KCE schuift daarom een combinatie naar voren van: duidelijke publieksvoorlichting, telefonische/teletriage, laagdrempelige toegang tot de huisarts (incl. out-of-hours), en afspraken over snelle toegang tot basisdiagnostiek buiten de spoed wanneer dat veilig kan. Financiële drempels als ‘afschrikmiddel’ acht het rapport op zichzelf onvoldoende en potentieel onrechtvaardig.
Politiek en implementatie: de lastige maar noodzakelijke stap
Het KCE-rapport kreeg na publicatie heel wat weerklank én natuurlijk ook weerstand, precies omdat concentratie, co-locatie en herschikking van functies winnaars en verliezers creëert. Toch bevestigde latere academische duiding dat de aanbevelingen gestoeld zijn op een brede analyse en Europese trends naar geïntegreerde urgentienetten. Het debat ging nadien vooral over tempo en modaliteiten, niet over de noodzaak van betere triage en netwerksamenwerking.
Tot slot: van vanzelfsprekendheid naar verantwoorde nabijheid
De rode draad in KCE rapport 263A is dat nabijheid van spoedzorg niet langer mag betekenen “overal alles, altijd”. Verantwoorde nabijheid combineert vlot bereikbare basisurgentiezorg met sterke poortwachters (huisartsenwachtpost + triage) en met concentratie van complexe urgenties in goed uitgeruste centra.
Dat vraagt een financiering die stand-by-capaciteit eerlijk vergoedt, prikkels richting gepaste zorg zet, en kwaliteit transparant en objectief zichtbaar maakt (geen appelen met peren vergelijken, aandacht voor 'cherry picking' en 'lemon dropping').
Het resultaat is wélbevonden toegankelijkheid: de juiste patiënt, op de juiste plaats, op het juiste moment - en tegen een aanvaardbare kost voor de samenleving.
Voor meer informatie kan je terecht op spoedgevallen en Organisatie en financiering van spoeddiensten in België: huidige situatie en opties voor hervorming (KCE Reports 263A (2016)) en Spoeddiensten en huisartspermanentie op één locatie: meer comfort en duidelijkheid voor patiënt (KCE) en Spoeddiensten en huisartspermanentie op één locatie: meer comfort en duidelijkheid voor patiënt (news.belgium).