DRG-financiering in België in het licht van “passende” en “doelmatige” zorg: kansen, valkuilen en datavereisten

Inleiding

“Passende zorg” (zorg die de patiënt centraal stelt, samen met hem wordt ontworpen en waar mogelijk dicht bij huis wordt georganiseerd) en “doelmatige zorg” (gewenste resultaten met zo min mogelijk verspilling) vergen financiële prikkels die kwaliteit, samenwerking, klinische effectiviteit en efficiëntie tegelijk ondersteunen. België evolueert al jaren naar een casemix-gestuurde ziekenhuisfinanciering: het Budget Financiële Middelen (BFM) is een gesloten budget met onderdelen (waaronder B1 en vooral B2) en maakt voor de verdeling expliciet gebruik van APR-DRG’s (All Patient Refined Diagnosis Related Groups) en graad van ernst (SOI/ROM); daarnaast loopt sinds 2019 het “laagvariabele zorg” (LVZ)-traject met prospectieve, DRG-gebaseerde bedragen voor geselecteerde patiëntengroepen. Deze evolutie voedt een maatschappelijk debat over een bredere DRG-financiering “per geval”, waarvoor het KCE ook budgetbeheersingsmechanismen heeft uitgewerkt.

DRG-financiering per geval (DRG financing per case) is een systeem waarbij een ziekenhuis een vast bedrag ontvangt voor een ziekenhuisopname, gebaseerd op een 'Diagnostisch Gerelateerde Groep' (DRG) die is toegekend na ontslag. De DRG wordt bepaald aan de hand van de hoofd-procedure en -diagnose, waarbij patiënten met vergelijkbaar zorg-middelengebruik en zorgbehoeften in dezelfde groep worden ingedeeld. Dit staat in contrast met traditionele systemen waar ziekenhuizen per verrichting of per dag worden betaald.

Opportuniteiten en voordelen

  1. Transparantie en efficiëntie. DRG-financiering koppelt middelen aan klinische profielen, verhoogt kostentransparantie en stimuleert zorgproces-optimalisatie (bijv. reductie van ligduur, inzet van middelen) zonder noodzakelijk kwaliteitsverlies - mits gepaard met passende en wetenschappelijk onderbouwde randvoorwaarden. Internationale syntheses (OECD/WHO) en reviews bevestigen gemiddeld een daling van de gemiddelde verblijfsduur en efficiëntere inzet van middelen.
  2. Alignering met “doelmatige” zorg. Een casemix-gebaseerde betaling beloont rationele inzet van resources per klinische episode en kan - indien aangevuld met relevante kwaliteitsprikkels - over- en onderbehandeling ontmoedigen. De Belgische LVZ-regeling laat zien dat prospectieve bedragen per APR-DRG voor eenvoudige ingrepen honoraria bundelen en administratieve frictie verminderen.
  3. Stimulus voor netwerk- en zorgpadorganisatie. DRG’s maken verantwoorde en onverantwoorde variatie zichtbaar (per APR-DRG en ernstgraad (SOI)) en ondersteunen benchmarking en (datagedreven) herontwerp van zorgpaden, wat essentieel is om “passend” (patiëntgericht) én “doelmatig” (waardevol) te organiseren. Het BFM-onderdeel B2 wordt al verdeeld op basis van casemix en (genormaliseerde) verblijfsduur per pathologiegroep, waardoor ziekenhuizen interne variatie en outliers kunnen aanpakken.
  4. Budgettaire bestuurbaarheid bij verschuiving naar ‘per geval’. Het KCE toont dat een open budget met DRG-betalingen per verblijf bestuurbaar blijft mits expliciete uitgavenremmers (volumeplafonds, outlier-correcties, heropname-regimes, enz.). Zulke instrumenten temperen volumegroei die DRG’s kunnen uitlokken.

Nadelen en risico’s

  1. Productieprikkel en selectie. DRG’s kunnen volume-expansie, “upcoding” en selectie van laag-risico-patiënten uitlokken, tenzij gecorrigeerd via (multimodale) auditing, case-mix-updates en volumecaps. Europese ervaringen tonen dat plafonnering en verlaagde tarieven boven een caseload-drempel zulke perverse prikkels temperen.
    • In de gezondheidszorg verwijzen cherry picking en lemon dropping naar selectieve praktijken door zorgaanbieders of zorgverzekeraars. Cherry picking is het selecteren van de meest winstgevende of minst risicovolle patiënten, terwijl lemon dropping het vermijden van de meest risicovolle of dure patiënten is, vaak door hen (vroegtijdig) door te verwijzen, te ontslaan of onvoldoende te verzekeren. Beide praktijken zijn gericht op het minimaliseren van (eigen) kosten en financiële risico's (doorschuiven 'hete aardappel').
  2. Complexiteit en administratieve last. Exacte casemix-bepaling vergt gedetailleerde, gestructureerde registratie (diagnoses, comorbiditeiten, procedures, klinische ernst), met risico op hogere registratielast voor artsen en verpleegkundigen als EPD-ergonomie en registratie-ondersteuning ontbreken. Dit is in België extra relevant omdat de MZG (Minimale Ziekenhuisgegevens) medisch én verpleegkundig detail bundelt.
  3. Onvolledige dekking en ‘kostschaduw’. DRG-tarieven dekken zelden álle kosten (materiaal, outliers, zeer variabele trajecten), zodat aanvullende budgetten en correcties nodig blijven (zoals in BFM en in LVZ-uitsluitingen). Zonder zulke vangnetten dreigt onderfinanciering van complexe (tertiaire, supra-regionale) zorg.
  4. Effect op verpleegkundige werklast. Verpleegkundige intensiteit varieert binnen DRG’s; studies tonen outliers in verpleegactiviteit per APR-DRG en ernstgraad (SOI). Zonder aparte mechanismen kan financiering de werkelijke verpleegkundige noden onderschatten.
Met ‘kostschaduw’ wordt het deel van de werkelijke kost van een zorgtraject bedoeld dat niet wordt gedekt door het tarief/forfait waarlangs dat zorgtraject gefinancierd wordt (bv. een DRG-bedrag). Die ongedekte kost “loopt mee als een schaduw” en moet elders gecompenseerd worden - via andere BFM-enveloppen, outlier-vergoedingen, interne kruisfinanciering (winst op andere DRG’s), ereloonsupplementen of aparte materialen/medicatie-budgetten.

Wat betekent ‘kostschaduw’ in de praktijk:
  • Voorbeeld: een complexe revisie-heup (duurder implantaat, langere INZO-opname) valt onder een (electieve) heup-DRG met een gemiddeld forfait. Alles boven dat gemiddelde vormt de kostschaduw; het ziekenhuis vangt dat op via outlier-regels of andere budgetlijnen/kruisfinanciering. 
  • Effecten: risico op kruisfinanciering binnen het ziekenhuis, selectieprikkels (voorkeur voor “rendabele” casussen), en druk op passende zorg voor complexe patiënten (cherry picking/lemon dropping). Bijvoorbeeld door het doorverwijzen van een complexe revisie-heup en/of andere complexe casussen.
  • Beperken van kostschaduw: betere risico-correctie (ernst/SOI), outlier-betalingen, carve-outs voor zeer dure implantaten/geneesmiddelen, en regelmatige goed onderbouwde herkalibratie van DRG-tarieven en verpleegkundige weging (belang van kwalitatieve data en multimodale audits).
N.B.: Kostschaduw is de interne ongedekte kost bij een bepaald tarief; kostverschuiving is het doorrekenen van kosten naar andere betalers/sectoren (bv. van ziekenhuiszorg naar (extramurale) ambulante zorg of naar patiënten via supplementen).

Datavereisten: welke gestructureerde gegevens in het EPD?

Een geloofwaardige DRG-financiering die “passende” en “doelmatige” zorg ondersteunt, steunt noodzakelijkerwijs op hoge datakwaliteit (volledig, tijdig, eenduidig). België beschikt met MZG over een kader dat administratieve, medische en verpleegkundige data bundelt; de kwaliteit ervan bepaalt rechtstreeks casemix, benchmarking en financiering.

A. Zorgproces-/administratieve gegevens

  • Identificatie & zorgtraject: opnamedatum/tijd, ontslagdatum/tijd, type opname/ontslag, transfers (INZO/OK/afdeling), spoed vs. electief, dagopname, process mining, statistische proces controle (SPC),  (transmurale) verwijspatronen, heropnames ≤ 30 dagen, standardized mortality rate (SMR).
  • Verblijfsparameters: ligduur, outliers (klein/groot), INZO-dagen, verpleegdagen per eenheid, MDC/APR-DRG/SOI/ROM.
  • Financiële metadata: factuurcomponenten, (moderne) nomenclatuurcodes (RIZIV-codes) voor prestaties; link met referentiebedragen en LVZ-patiëntengroepen.

B. Medische gegevens

  • Terminologie voor klinische concepten: kwalitatieve, efficiënte en effectieve SNOMED CT registratie aan de bron (tijdens het zorgproces) voor klinisch relevante diagnose- en probleemlijst, allergieën, klinische bevindingen en context, clinical decision support system (CDSS), met (gevalideerde) Belgische licenties/extensie.
  • Laboratoria en metingen: LOINC-codes voor orders en resultaten.
  • Geneesmiddelen: koppeling van WHO ATC-codes, nationale CNK-identificatie en (waar relevant) GTIN.
  • Diagnoses: ICD-10-CM (met nationale handleiding/regels) inclusief comorbiditeiten die klinische ernst en risico beïnvloeden (aangevuld met (afgeleide) Charlson Comorbidity Index (CCI), Elixhauser Comorbidity Index (ECI), ASA score, Apache II Score, DGU score, WHO ICD-11, ...).
  • Procedures: ICD-10-PCS (zevenkaraktercodes), die België reeds inzet voor inpatient-procedures (aangevuld met (afgeleide) WHO ICHI, (moderne) nomenclatuur).

Nationale CNK-identificatie (code national/nationale code) verwijst naar de nationale code (CNK-code) die een uniek identificatienummer is voor geneesmiddelen en parafarmaceutische producten die in Belgische apotheken worden verkocht. Deze code wordt toegekend door de Algemene Pharmaceutische Bond (APB) en bevordert de communicatie tussen de verschillende actoren in de gezondheidszorg, zoals fabrikanten, apothekers en verzekeraars (VI).
GTIN staat voor Global Trade Item Number. Het is de internationale, door GS1 beheerde, unieke identificatiecode voor “handelseenheden” (producten en verpakkingen). Je ziet de GTIN in de praktijk als de cijferreeks onder een barcode of datamatrix op de verpakking.

C. Verpleegkundige gegevens

  • Nursing-intensiteit en activiteiten: verpleegdagen per eenheid, correcte zorgzwaarte/scores, verpleegkundige interventies (gestructureerd), complicatieregistratie (bijv. decubitus, valincidenten), ontslagplanning en educatie. De MZG bevat sinds 2008 geïntegreerd verpleegkundige gegevens (VG-MZG); hun kwaliteit en volledigheid is cruciaal voor B2-allocatie en kwaliteitsmonitoring.
Ter info, er bestaan ook (open) internationale standaarden voor nursing-intensiteit en activiteit:

  • NANDA-I/ Nursing Interventions Classification (NIC)/ Nursing Outcomes Classification (NOC) (NNN) en International Classification for Nursing Practice (ICNP) zijn de internationale standaarden om inhoudelijk te documenteren (diagnosen-interventies-uitkomsten). Sinds 2020–2021 wordt ICNP als een referentieset binnen SNOMED CT uitgegeven, wat de implementatie in EPD’s en interoperabiliteit vergemakkelijkt.
  • RAFAELA en Nursing Activities Score (NAS) zijn gestandaardiseerde methoden om nursing-intensiteit te kwantificeren.
  • ISO 18104:2023 geeft de modelleerregels zodat dit alles netjes en interoperabel in EPD’s past. Voor interoperabiliteit in het EPD kan je evt. ICNP binnen SNOMED CT gebruiken of  lokale NNN-codes daarop mappen volgens ISO 18104.

D. Kwaliteit en uitkomst (voor “passend/doelmatig” beleid)

  • Proces- en uitkomstmetingen per DRG (heropnames, heroperaties, complicaties, mortaliteit, PROMs/PREMs), case-mix gecorrigeerd (Patient-Reported Indicator Surveys).
  • Traceerbaarheid/tijdigheid (timestamps, order-to-result, doorlooptijden beeldvorming/labo).

PROMs en PREMs zijn gestandaardiseerde vragenlijsten die rechtstreeks door patiënten worden ingevuld:

  • PROMs (Patient-Reported Outcome Measures) meten gezondheidsuitkomsten zoals pijn, functionele beperkingen, kwaliteit van leven, vermoeidheid of psychisch welbevinden - in de woorden van de patiënt zelf.
    • Voorbeelden: EQ-5D-5L (kwaliteit van leven), PROMIS-schalen (bijv. fysiek functioneren), Oxford Hip/Knee Score, EORTC QLQ-C30 (oncologie), PHQ-9 (depressieve symptomen).
  • PREMs (Patient-Reported Experience Measures) meten de zorgervaring van patiënten: communicatie met zorgverleners, wachttijden, shared decision-making, coördinatie van zorg, informatievoorziening, respect/waardigheid.
    • Voorbeelden: CAHPS/HCAHPS-vragenlijsten, Picker-vragenlijsten, en PREMs die in nationale kwaliteitsprogramma’s worden gebruikt.

Het KCE beveelt expliciete controle-instrumenten aan wanneer DRG-betalingen worden opgeschaald; zonder kwaliteits- en volume-monitoring gaan prikkels voor doelmatigheid ten koste van passendheid.

E. Social Determinants of Health (SDOH)

Social Determinants of Health (SDOH) zijn de sociale en omgevingsfactoren die iemands gezondheid sterk beïnvloeden - los van puur medische zorg. Het gaat om de omstandigheden waarin mensen geboren worden, opgroeien, werken, wonen en ouder worden, én om de bredere systemen (beleid, economie, normen) die die omstandigheden vormgeven.

SDOH beïnvloeden ziekterisico, therapietrouw, uitkomsten en kosten (bv. heropnames, ligduur). Ze zijn cruciaal voor passende (patiëntgerichte) en doelmatige zorg: je kunt interventies en nazorg afstemmen op iemands leefcontext. SDOH maken zichtbaar waarom zorg soms niet werkt zoals bedoeld. Gebruik SDOH nooit om zorg te weigeren; wél om zorg en ondersteuning beter te richten. Door SDOH gestandaardiseerd te screenen, coderen en opvolgen, kun je écht passende en doelmatige zorg leveren. 

Een basis-set:

  • Huisvesting (postcode, stabiel/instabiel, veiligheidsrisico’s)
  • Voedselzekerheid en -kwaliteit (food swamp, food desert)
  • Vervoer/barrières naar zorg (eigen vervoer, openbaar vervoer)
  • Financiële stress/medicatie-betaalbaarheid
  • Taal/cultuur/gezondheidsvaardigheden
  • Sociale steun/alleenstaand
  • Werk/opleiding
  • (On)veiligheid/geweld

Interactie met MZG en BFM

Effect op MZG. Bij ruimere DRG-financiering wordt MZG (nog meer) de “gouden bron” voor casemix en monitoring van klinische activiteit en zorgprocessen. Noodzakelijk zijn: (i) voldoende registratie- en coderingsdiscipline (SNOMED CT/ICD-10-BE; kwalitatief; volledigheid van comorbiditeiten en complicaties); (ii) consistente ernst-/risico-registratie (APR-DRG SOI/ROM); (iii) tijdige aanlevering en (multimodale) audit tegen upcoding/onderdocumentatie; (iv) mogelijke uitbreiding met kwaliteits- en heropnamemaatstaven voor beleidssturing. De federale applicaties en feedback (o.a. pathologie-feedback en publicaties per APR-DRG/MDC) bouwen hierop voort (Technische Cel).

Effect op BFM.

  • Status quo: BFM blijft (voorlopig) een gesloten budget met verschillende onderdelen; B2 is het grootste onderdeel en wordt verdeeld op basis van APR-DRG’s en genormaliseerde verblijfsduur per pathologiegroep. Recente technische nota’s en KCE-analyses bevestigen dit en documenteren jaarlijkse bijstellingen en correcties (incl. outlier-regels).
  • Scenario bredere DRG-betaling per geval: het KCE stelt voor om BFM (ten minste B2) te vervangen of te complementeren door open-budget DRG-betalingen per opname, met expenditure controls (volumeplafonds, prijs-volumecorrecties, outlier-vergoedingen, heropname-prikkels). Dit kan de relatie tussen klinische productie (zorgproces/outcome) en financiering verbeteren, maar vergt een hogere MZG-datakwaliteit en realtime (multimodale) monitoringscapaciteit dan nu het geval is.
  • Korte-termijn beleidssignalen: aanpassingen via kwalitatieve koninklijke besluiten (KB) en jaarlijkse technische nota’s (bv. lineaire aanpassingen B1/B2 of nieuwe enveloppen) illustreren de druk op het gesloten budget en de nood aan beheersbare transities.
Vier stuurmechanismen die vaak samen met (open) DRG-financiering worden gebruikt om volumeprikkels te temmen en (zorg-)kwaliteit te bewaken:
  1. Volumeplafonds:
    • Wat: een maximum aan betaalde activiteit (bv. X opnames of Y DRG-punten) per periode/DRG/afdeling/ziekenhuis.
    • Hoe werkt het: tot aan het plafond krijg je het normale tarief; boven het plafond daalt het tarief sterk (degressief) of wordt niet meer uitbetaald (hard cap).
    • Voorbeeld: het tarief is €3.000 per casus tot 1.000 casussen/jaar; alles erboven wordt tegen €600 (20%) vergoed.
    • Waarom: remt volumegroei door productieprikkels.
    • Let op: te strakke plafonds kunnen wachttijden of selectie in de hand werken (cherry picking/lemon dropping); uitzonderingen voor “kleine aantallen maar complexe zorg” zijn vaak nodig.
  2. Prijs-volumecorrecties (degressieve tarieven):
    • Wat: het eenheidsbedrag daalt naarmate het volume stijgt.
    • Hoe werkt het: vooraf gedefinieerde schijven of een formule (marginale prijs daalt vanaf drempel). Correctie kan ex ante (tijdens het jaar) of ex post (afrekening).
    • Voorbeeld: eerste 800 casussen €3.000; casus 801-1.200 €2.100 (70%); >1.200 €900 (30%).
    • Waarom: beperkt budgetimpact als volume stijgt; stimuleert doelmatigheid zonder abrupt “stoppen”.
    • Let op: goede case-mixcorrectie en uitzonderingen voor onvermijdbare pieken zijn belangrijk.
  3. Outlier-vergoedingen:
    • Wat: extra vergoeding voor outliers met uitzonderlijk lange ligduur of hoge kosten binnen een DRG.
    • Hoe werkt het: twee smaken
      • LOS-outlier: extra betaling als length-of-stay boven een trim point komt (bv. >P95); vaak per-diem.
      • Kost-outlier: extra betaling voor excess cost boven een drempel (bv. betaald = basis-DRG + 80% × (werkelijke kost - drempel)).
    • Voorbeeld (kost-outlier): DRG-tarief €4.000; drempel €10.000; werkelijke kost €16.000 ⇒ extra = 0,8×(16.000−10.000)=€4.800; totaal €8.800.
    • Waarom: voorkomt onderfinanciering van zeer complexe patiënten; vermindert “kostschaduw”.
    • Let op: vergt betrouwbare (kosten)data; stel (multimodale) drempels zo in dat routinegevallen niet “kunstig/creatief” worden opgerekt.
  4. Heropname-prikkels:
    • Wat: financiële prikkel rond heropnames binnen een korte termijn (bijv. 30 dagen) voor dezelfde of gerelateerde aandoening.
    • Hoe werkt het: bv. korting/boete op de heropname, niet-betaling van de heropname, of bundeling van indexopname + 30-dagen episode. Geplande of klinisch ongerelateerde heropnames worden uitgesloten; er is case-mixcorrectie.
    • Voorbeeld: bij heropname ≤30 dagen voor hartfalen: 50% van het DRG-tarief of geen aparte betaling; buiten 30 dagen: normaal tarief.
    • Waarom: stimuleert goede ontslagplanning, transmurale opvolging en complicatiepreventie.
    • Let op: te strenge regels kunnen leiden tot risicoselectie (cherry picking/lemon dropping) of verschuiven naar “observatie”-status; heldere (kwalitatieve) definities en uitzonderingen zijn cruciaal.

Governance- en implementatieprincipes

  1. Internationale, open datastandaarden in het EPD verplicht verankeren en technisch ondersteunen (SNOMED CT, LOINC, ATC/CNK, afleiden van ICD-10-BE), met gebruiksvriendelijke (ergonomische, effectieve, efficiënte) registratie van klinische/zorgproces data in een kwalitatief en performant EPD (text to speech (TTS), performant term-zoeken, auto-suggest,  favorieten, kwalitatieve AI-ondersteuning (HITL), map naar DRG-determinanten).
  2. Kwaliteits- en volumeborging koppelen aan financiering: caseload-caps, outlier-betalingen, heropname-indicatoren en kwalitatieve complicatieregisters, zoals in KCE-voorstellen en Europese praktijk. 
  3. Audit & feedback (kwaliteit van klinische registratie en codering, case-mix, ernst): periodieke (multimodale) audits, kwalitatieve coderingsopleiding/certificatie en terugkoppeling per dienst/DRG (PDCA, PDSA), gekoppeld aan MZG-validatie en -verificatie.
    • PDCA en PDSA zijn beide cycli voor continue verbetering, maar het verschil zit in de middelste fase: PDCA (Plan-Do-Check-Act) richt zich meer op het controleren en vergelijken van resultaten met verwachtingen, terwijl PDSA (Plan-Do-Study-Act) meer nadruk legt op het analyseren en leren van de resultaten. 
    • Verificatie betekent de technische/inhoudelijke controles op juistheid t.o.v. vooraf vastgelegde regels en specificaties. Denk aan syntaxis-, logica- en consistentiechecks (bouwen we het goed?).
    • Validatie is de toets of het eindresultaat in de praktijk klopt en geschikt is voor het beoogde doel - dus of het de (klinische/zorgproces) werkelijkheid adequaat weerspiegelt en bruikbaar is voor besluitvorming/zorg (bouwen we het juiste?).
  4. Bescherming verpleegkundige capaciteit: aparte kwaliteitsvolle mechanismen (binnen of naast DRG) om (klinische/zorgproces) variatie in verpleegkundige lasten te dekken en de zorgkwaliteit te bewaken.

Tot slot

Een DRG-gebaseerde ziekenhuisfinanciering kan binnen het Belgische kader krachtige prikkels geven voor passende én doelmatige zorg, maar alleen als zij stoelt op betrouwbare, gestandaardiseerde EPD-data (klinische/MZG-kwaliteit), expliciete kwaliteits- en volume-remmers en bescherming van complexe/verpleegkundig intensieve zorg. België beschikt met MZG, BFM-ervaring (B2 op APR-DRG) en de LVZ-pilots over de bouwstenen. De volgende stap is een behoedzame verbreding naar meer “per geval”-financiering met KCE-aanbevolen budgetcontroles, gedragen door een modern datalandschap in kwalitatieve EPD’s die ergonomische, efficiënte en effectieve registratie van klinische/zorgproces data ondersteunen. De registratie-inspanning op de werkvloer dient daarbij gecompenseerd door de registratie-opbrengst op de werkvloer zelf (primaire data-opbrengst op de plaats waar primaire data-waarde wordt gecreëerd). Dit alles in het belang van de zorgverlener op de werkvloer en kwaliteitsvolle passende en doelmatige zorg voor de patiënt en de samenleving (zorg-proces en zorg-uitkomst). 

Registratie-waarde en registratie-last - een evenwichtsoefening

Reeds in 1863 schreef Florence Nightingale in haar 'Notes on Hospitals': "In attempting to arrive at the truth, I have applied everywhere for information, but in scarcely an instance have I been able to obtain hospital records fit for any purposes of comparison. If they could be obtained, they would enable us to decide many other questions besides the one alluded to. They would show subscribers how their money was being spent, what amount of good was really being done with it, or whether the money was not doing mischief rather than good: they would tell us the exact sanitary state of every hospital and of every ward in it, where to seek for causes of insalubrity and their nature; and, if wisely used, these improved statistics would tell us more of the relative value of particular operations and modes of treatment than we have any means of ascertaining at present" (F. Nightingale, 1863, p. 176).

Echter reeds  in 1952 werd er ook al geklaagd over de registratielast: "The practice of extensive charting probably did no great harm a decade or so ago. There were plenty of nurses. The physician was not crowded with an office full of patients demanding of his time. Today, the nursing shortage being what it is, every effort should be made to utilize our nurses to the utmost and not take their time with clerical work of no immediate value" (J.H. Gorby, 1953).

Bronnen

KCE – Hoe het nationale ziekenhuisbudget beheersen bij een DRG-financiering per opname? (rapport, synthese en supplement), 20 dec 2024.

FOD Volksgezondheid – Minimale Ziekenhuisgegevens (MZG): opdracht en structuur (adm., medische en verpleegkundige data).

FOD Volksgezondheid – Technische nota BFM (2023–2025) en methodiek (o.a. toepassing APR-DRG/SOI, verblijfsduur, enveloppen).

KCE – Indirecte ziekenhuiskosten en B2-toewijzing op basis van gemiddelde verblijfsduur per pathologiegroep (KCE 380A/s, 2024).

RIZIV – Reorganisatie ziekenhuisfinanciering (Laagvariabele zorg; prospectieve bedragen per APR-DRG-patiëntengroep) & referentiebedragen.

RIZIV/FOD/FAGG - Audit ziekenhuizen.

Gezond België – Financiering algemene ziekenhuizen (omzetverdeling).

FOD VolksgezondheidD - ICD-10-BE/ICD-10-PCS – handleidingen en implementatie in België.

FOD Volksgezondheid - SNOMED CT in België – lidmaatschap en nationale extensie.

Technische Cel (TC) - Nationale Databank Medische Diagnose / Zorg & Kost

LOINC – internationale standaard voor labo-orders en -resultaten.

LOINC - Introducing the LOINC Ontology: A LOINC and SNOMED CT Interoperability Solution.

CNK/ATC – geneesmiddelenidentificatie en terugbetaling (RIZIV; GS1-koppeling).

OECD - Evidence over DRG-effecten (efficiëntie/ligduur; prikkels/risico’s) – OECD/WHO reviews en Europese studies.

OECD - Patient-Reported Indicator Surveys (PaRIS)

An essay concerning a new healthcare.

Bernstein, D. N., Reitblat, C., van de Graaf, V. A., O’Donnell, E., Philpotts, L. L., Terwee, C. B., & Poolman, R. W. (2021). Is there an association between bundled payments and “cherry picking” and “lemon dropping” in orthopaedic surgery? A systematic review. Clinical Orthopaedics and Related Research®, 479(11), 2430-2443.

Busse, R., Schreyögg, J., & Smith, P. C. (2006). Hospital case payment systems in Europe. Health care management science, 9(3), 211-213.

Cots, F., Chiarello, P., Salvador, X., Castells, X., & Quentin, W. (2011). DRG-based hospital payment: Intended and unintended consequences. Diagnosis-Related Groups in Europe: Moving towards transparency, efficiency and quality in hospitals, 75-92.

Gorby, J. H., & Johnson, L. W. (1953). Nurses' notes cost money--so why not simplify them and economize?. Modern hospital, 81(4), 54-56.

Humbyrd, C. J. (2018). The ethics of bundled payments in total joint replacement:“cherry picking” and “lemon dropping”. The Journal of clinical ethics, 29(1), 62-68.

Louis, D. Z., Yuen, E. J., Braga, M., Cicchetti, A., Rabinowitz, C., Laine, C., & Gonnella, J. S. (1999). Impact of a DRG-based hospital financing system on quality and outcomes of care in Italy. Health services research, 34(1 Pt 2), 405.

Pirson, M., Delo, C., Di Pierdomenico, L., Laport, N., Biloque, V., & Leclercq, P. (2013). Variability of nursing care by APR-DRG and by severity of illness in a sample of nine Belgian hospitals. BMC nursing, 12(1), 26.

Quentin, W., Scheller-Kreinsen, D., Blümel, M., Geissler, A., & Busse, R. (2013). Hospital payment based on diagnosis-related groups differs in Europe and holds lessons for the United States. Health Affairs, 32(4), 713-723.

van Beek, L., Goossen, W. T., & van der Kloot, W. A. (2005). Linking nursing care to medical diagnoses: heterogeneity of patient groups. International journal of medical informatics, 74(11-12), 926-936.

Popular posts from this blog

Het Budget Financiële Middelen (BFM) budgettair type A (Acuut)

Belgische S2-centra voor acute beroertezorg met invasieve procedures

Hervorming van de Belgische ziekenhuisfinanciering - struikelblokken & mogelijke hervormingsscenario's en hun voor- en nadelen